Oproep aan de leden van de Vereniging Het Spinozahuis,

start van de Werkgroep Beta

 

Amsterdam, 30 oktober 2022

 

Aan het bestuur van de Vereniging Het Spinozahuis

E:  secretaris@spinozahuis.nl

 

Geacht bestuur.

Tijdens de ledenvergadering op 12 november a.s. wil ik graag een punt aan de orde stellen met betrekking tot de publieke belangstelling voor het werk van Spinoza. Na ongeveer vijf jaar van betrokkenheid bij activiteiten van de Spinozavereniging en van de Amsterdamse Spinozakring heb ik de indruk gekregen dat waardering voor het actuele karakter van de filosofie van Spinoza zich vrijwel uitsluitend voordoet bij mensen met een alfa-oriëntatie (zo noem ik dat kortheidshalve maar even). Als beta-mens betreur ik dat om meerdere redenen. Het verbaast me echter ook weer niet omdat Spinoza met zijn bewuste keuze voor compact redeneren met name in de Ethica, een nogal provocerende positie kiest ten opzichte van mensen die de logische methoden als deel van hun vakgebied beschouwen. Uit deze hoek kwam dan ook al kort na de publicatie van zijn nagelaten werk in 1677 een ongekend heftige kritiek. Ongekend althans voor wis- en natuurkundigen,  ook als de theologische drijfveren, die in de 17e en 18e eeuw altijd meespeelden, worden weggedacht. De deductieve methode die door Euclides werd gehanteerd voor het afleiden van verbanden in de abstracte wereld van de meetkunde en de getallenleer, en die Spinoza in de Ethica zegt te gebruiken,  kan bij toepassing in de wereld van het werkelijk bestaande nooit systematisch tot ware uitspraken leiden. Dat was de beargumenteerde opvatting,  en met het wegvallen van de bewijskracht van de methode zou ook de waarheid van de daarmee afgeleide stellingen vervallen.  Spinoza was dus ofwel een oplichter ofwel, nog erger, een onwetende (volgens bijvoorbeeld de arts en wiskundige Nieuwentijt in zijn ‘Gronden van Zekerheid’ d.d. 1720). De spaarzame eigentijdse bijdragen aan de discussie over dit onderwerp vanuit de beta-hoek (zoals bijvoorbeeld die van de fysicus Brunt in Mededeling nr. 12, 1955, en van de fysicus Icke in zijn voordracht tijdens de Spinozadag van 2017) getuigen ervan dat deze opvatting met enige variatie, want zonder theologisch venijn, in feite nog steeds dezelfde is.

 

Hoe anders kijkt men er vanuit de alfa-hoek tegenaan. Kritisch, zeker, maar intussen overwegend positief als het om Spinoza’s  toepassing van de omstreden geometrische methode gaat. Ik volsta met een verwijzing naar twee representatieve publicaties van de uit onze eigen kring bekende Hubbeling (‘Spinoza’s Methodology’, dissertatie, 1964) en De Dijn (‘Methode en waarheid bij Spinoza’, Mededeling nr. 35, 1975). Ondanks onvolkomenheden en zelfs innerlijke tegenstellingen in de tekst, wordt door deze auteurs de redeneertrant van Spinoza gekarakteriseerd als overwegend adequaat, en hier en daar in euforische passages zelfs als geniaal (De Dijn) of als het werk van ‘the greatest methodologist of mankind’ (Hubbeling). In deze positieve geest werd in vrijwel alle voordrachten en cursussen die ik de afgelopen jaren heb gevolgd de aanpak van Spinoza verdedigd, zonder ook maar een spoor van besef – althans zo kwam het bij mij over – dat achter deze benadering een al ruim driehonderd jaar durende tegenstelling schuil gaat tussen de denkwereld van alfas’s  en beta’s. Dat zou op zich geen probleem hoeven te zijn ware het niet dat hiermee een sfeer wordt geschapen waarin  de toegang tot de filosofie van Spinoza voor veel exact denkenden lastig wordt. Populair gezegd, wie zo krom redeneert kan niet veel van waarde te melden hebben. Dat met zo’n oordeel te kort door de bocht wordt gegaan blijkt gelukkig uit de waardering die bekende eigentijdse fysici als Eddington, Einstein en Schrödinger evenals logici als Russell voor het consistente karakter  van de stellingnames van Spinoza hebben getoond ondanks het problematische karakter van zijn methode. Deze waardering laat echter onverlet dat vanuit de beta-hoek weinig belangstelling wordt getoond en er dus ook weinig inbreng plaats vindt in de discussies over het werk van Spinoza en, vice versa, dat het ethisch kompas van Spinoza in de moderne natuurwetenschap nauwelijks of niet wordt gebruikt. Ik ervaar dat als een groot gemis omdat juist de natuurwetenschappen zo’n grote bijdrage hebben geleverd aan ons huidige fysische wereldbeeld waarvan bovendien vele aspecten dwingend om een morele positiebepaling vragen.  

 

Tegen deze achtergrond is het denk ik de moeite waard een poging te wagen om de hardnekkige tegenstelling over de interpretatie van de geometrische methode uit de weg te ruimen, of althans sterk te relativeren door het accent niet op die methode te leggen, maar op de actuele betekenis van de opvattingen van Spinoza en hun onderling verband voor ons huidige wereldbeeld. In dat verband stel ik voor om een oproep te doen aan leden van de Vereniging - met name die met een beta-achtergrond – om te komen tot een werkgroep die dit tot doel heeft. Daarbij zou het dan bijvoorbeeld kunnen gaan om de volgende vragen geïllustreerd met enkele voorbeelden:

 

- wat resteert als feitelijke betekenis van de deductieve structuur van de Ethica ?

            Voorbeeld: een hierarchische ordening in een organisch geheel als in de Tractatus van Wittgenstein.

- wat zijn concreet de elementen in het werk van Spinoza die actuele betekenis hebben in relatie met het  

  wereldbeeld van de hedendaagse natuurwetenschap ?

            Voorbeeld: temidden van vele, Natura naturans in de betekenis van zelforganiserende natuur.

- op welke punten is zijn visie achterhaald  of misleidend ?

            Voorbeeld: misschien het overvloedig gebruik van het woord God waar ook Natuur had kunnen staan.

- waar zou de fysica kunnen helpen bij het ophelderen van al dan niet schijnbare tegenstellingen in zijn werk ?

            Voorbeeld: de paradox van het harde determinisme enerzijds en de mogelijkheid vrij te zijn anderszijds.

- hoe kan Spinoza met zijn visie een baken zijn voor een fysicus gelijk elk mens in zijn of haar bestaan ?

            Voorbeeld: de herleiding van moreel besef tot de wisselwerking van elementaire emoties en de rede.

- welke actuele natuurwetenschappelijke auteurs hebben een sterke oriëntatie op het werk van Spinoza ?

            Voorbeeld: één uit vele, de fysicus Jantsch, auteur van’The Self-Organizing Universe’, 1980.

- welke kunstenaars tonen met hun werk sterke verwantschap met de ideeën van Spinoza ?

            Voorbeelden: uit vele, voor Nederland, Multatuli, Leo Vroman,  Marten Toonder…

 

Het resultaat zal dus niet een nieuwe filosofische verhandeling zijn maar meer een inventaris, of beter een balans van oorspronkelijke opvattingen en eigentijdse inzichten – met name vanuit de fysica - die de toegankelijkheid van het werk van Spinoza kan vergroten en de tegenstelling over de bruikbaarheid van de geometrische methode kan doen verdwijnen.

Wilt u – als u zich kunt vinden in de strekking van bovenstaande samenvatting -  zo vriendelijk zijn om dit als aandachtspunt op de agenda voor de aanstaande ledenvergadering te zetten ? De titel kan zijn:

            - Op zoek naar de actuele betekenis van methode en inhoud van de Ethica, een oproep aan de leden.

Vanzelfsprekend ben ik bereid om dit punt in de vergadering toe te lichten.

 

Met vriendelijke groet,

Jan Boom

           

 

 

             

 

 

  

Werkgroep Beta

Bijdrage aan de discussie over de actualiteit van de Ethica van Spinoza.

 

Over de methode (versie 3).

 

Stelling 1. De geometrische methode die Spinoza in de Ethica zegt te gebruiken kàn niet de basis zijn voor het formuleren van ware stellingen over de bestaande wereld in ons en om ons heen. Hij heeft deze methode ook aantoonbaar niet gebruikt.

 

Toelichting.

De belangrijkste verdediging van Spinoza voor het gebruik van de geometrische methode is te vinden in het voorwoord van deel 3 van de Ethica waarin hij – in navolging van Descartes - voorstelt om de universele wetten en regels van de natuur te hanteren bij het behandelen van God, de geest en de gevoelens … en deze wetten gelijk te stellen aan de regels van de abstracte meetkunde. Als hij dit letterlijk zo heeft gemeend was het wellicht een elementaire denkfout, en bij het onderzoeken van de vraag of hij ook echt zo te werk is gegaan heeft hij evident de schijn tegen.

Scherpe kritiek kwam dan ook al direct uit de hoek van ondermeer wiskundigen in het Amsterdamse circuit die principiëel stelden dat zuiver deductieve redeneringen niet met zekerheid kunnen leiden tot ware uitspraken over de wereld zoals deze feitelijk is. Zo besteedde de medicus en wiskundige Bernard Nieuwentijt1 al in 1720 bijna honderd pagina’s aan de ‘Wederlegging van de Redeneer en Betoogwyse van B.D.Spinoza uit Vergelykinge met die der Sakelyke Ware Wiskundigen, tonende de ongegrondheid en den groten misslag by hem begaan’.

Hij was duidelijk geen sympathisant, maar ook van latere vrienden kwam pittige kritiek. 

De filosoof en logicus Bertrand Russell2 schreef in 1945 ‘We cannot believe that the interconnections of the parts of the universe are logical, because we hold that scientific laws are to be discovered by observation, not by reasoning alone’., en in een brief d.d. 1911 over de Ethica: ‘…it   is all concealed in a horrible pedantry of geometrical demonstration’.

De filosoof en Spinozist Henri Bergson gaf in zijn ‘Evolution créatrice’ 11 eveneens een niet mis te verstane mening over de Ethica: ‘Als de essentie van alle dingen zou bestaan uit logische axioma’s of wiskundige definities … dan zou er geen plaats zijn voor enige vorm van vrije keuze. Dit zijn precies de gevolgen van een doctrine als die van Spinoza.’ (mijn vertaling).

Ook Friedrich Nietzsche, toch een zelfverklaard geestverwant van Spinoza, liet zich niet onbetuigd.

In ‘Jenseits von Gut und Böse’, aforisme 5, schrijft hij ‘….jener Hokuspokus von mathematischer Form, mit der Spinoza seine Philosophie wie in Erz panzerte und maskierte ….’

 

Dit zijn slechts enkele voorbeelden van een kritische benadering van de Ethica die ook in onze tijd wordt gedeeld door vele natuurwetenschappers zoals recent nog door de astrofysicus Vincent Icke3 tijdens enkele voordrachten in het kader van Spinozabijeenkomsten.

 

Stelling 2. Veel stellingen van metafysische aard in met name de eerste drie delen van de Ethica zijn in onze tijd zeer herkenbaar vanwege concrete analogieën in de hedendaagse fysica, biologie en psychologie. Het op deze stellingen gebaseerde wereldbeeld - de basis voor de filosofie  over het beheersen van de emoties en het verwerven van inzicht en vrijheid - is daarmee opmerkelijk actueel. Het vermoeden lijkt daarom gerechtvaardigd dat er toch een objectiverende methode aan de Ethica ten grondslag ligt.

 

Stelling 3. Spinoza was goed bekend met de wetenschappelijke methoden die in zijn tijd werden gehanteerd en sporen daarvan zijn ook in zijn werk terug te vinden, maar deze zijn geen voldoende verklaring voor de consistente structuur van de doorlopende redenering in de Ethica noch van de hierboven gesignaleerde actualiteit daarvan.

 

Toelichting.

Voor een beoordeling van de door Spinoza gevolgde methode is het relevant om deze te vergelijken met de methoden volgens Euclides, Bacon, Descartes en Popper.

 

  Euclides4: zuiver mathematische deductie van eigenschappen van abstracte dingen

  uitgaande van universeel geldende definities van hun elementen (punten, lijnen,

  getallen) en van axioma’s of fundamentele stellingen waarvoor geen bewijs nodig  

  wordt geacht.

 

  Bacon5: empirische inductie (veronderstelling) van algemene eigenschappen op

  basis van vele afzonderlijke waarnemingen van feiten die de eigenschap

  bevestigen en van feiten die dat niet doen.

 

  Descartes6: empirische voorschriften, oorspronkelijk 20, later samengevat in 4

  regels voor het afleiden van algemene waarheden uit wetenschappelijke

  onderzoekingen: 1. regel van de duidelijkheid, 2. regel van de analyse, 3. regel van

  de synthese en 4. regel van de opsomming.

 

  Karl Popper: hypothetico-deductieve methode waarbij inductief een op waarnemingen

  gebaseerd hypothetisch model op geldigheid wordt getest door nieuwe waarnemingen van   

  door deductie verkregen consequenties van dit model. Dit is nu de algemeen

  in de natuurwetenschap gebruikte methode.

  Interessant in verband met de werkwijze van Spinoza is dat een vroege versie van deze   

  methode al is voorgesteld door Christiaan Huygens. Of Spinoza hiermee bekend was door    

  contact met Huygens is niet bekend, maar kan op goede gronden worden vermoed, zij waren  

  tijdgenoten en kenden elkaar als buren7.

 

Spinoza maakt in de ‘Tractatus de intellectus emendatione’ (TIE,1661) op verschillende plaatsen duidelijk hoezeer hij in dit werk aansluit bij de inductieve methode van Bacon. Ondermeer in § 25 geeft hij daarvan een op zijn doelstelling toegespitste samenvatting in 4 punten, en in § 103 geeft hij expliciet het belang aan van het gebruik van zintuigen, en zelfs van experimenten, bij het onderzoek naar de wetten van de natuur.

In zijn brieven is een evolutie herkenbaar van grote scepsis (in brief nr.2 aan Oldenburg d.d. 1661) naar duidelijke waardering (in brief nr. 37 aan Bouwmeester d.d. 1666) voor de aanpak van Bacon.

 

Bij de analyse van de samenhang en herkomst van bijbelteksten in de ‘Tractatus Theologico-Politicus’ (TTP, 1670) maakt Spinoza onmiskenbaar gebruik van de inductieve methode van Bacon door te stellen dat bij zijn interpretatie van de Bijbel alle kennis die daarbij wordt gebruikt uitsluitend wordt ontleend aan teksten en opvattingen in de Bijbel zelf. (Inleiding TTP, p. 27).

 

Stelling 4. Spinoza zou de strikt deductieve redeneertrant naar het voorbeeld van Euclides slechts hebben gevolgd om te kunnen komen tot een ultiem compacte weergave van zijn gedachten. Voor zover dit inderdaad het geval is wordt hiermee slechts een tipje van de sluier opgelicht want de overtuigingskracht van het resultaat moest opwegen tegen de majeure kritiek die deze werkwijze noodzakelijkerwijs ging oproepen.

 

Toelichting.

- Curley, Amerikaans-Engels Ethica vertaler, vermoed in het voorwoord van zijn   ‘Behind the  

  Geometrical Method’(1988) dat de Ethica in feite een dialoog is met het   eigen alter-ego via

  introspectie, en dat de geometrische presentatie wellicht   gekozen is om dit te verbergen.

- Hansson meent in ‘Unpacking Spinoza …’(2012) dat de keuze voor de

  geometrische methode gedaan is uit verzet tegen de werkwijze van Bacon en

  Descartes die sterk reductionistisch is, dat wil zeggen dat de eenheid van het

  grotere geheel daarin wordt weggeredeneerd en zelfs als ontologisch niet

  bestaand wordt verklaard.

- Robert Misrahi8 veronderstelt enigszins cynisch als reden (net als Nieuwentijt eerder in ‘Gronden  

  van zekerheid) dat het gebruik van de wiskundige methode de door Spinoza geclaimde

  universele geldigheid van zijn stellingen zou moeten bevestigen.

 

Stelling 5. Spinoza kreeg bij het zoeken naar de goede methode tot drie keer toe een verlichtende ingeving die kan worden gezien als een manifestatie van de verwerving van intuitieve kennis over de formulering van zijn eigen gedachten. Idea ideae, het ontwikkelen van gedachten over gedachten, hij noemde het cognitio reflexiva (reflexieve kennis), werd de draad van Ariadne die hem door het labyrinth van de werkelijkheid ging leiden.

 

Toelichting.

Spinoza schreef de TIE9 naar eigen zeggen, in de eerder genoemde brief (nr. 37) aan zijn vriend Bouwmeester d.d. 1666, in de overtuiging …. ‘dat er wel een methode mòet bestaan, volgens welke wij onze heldere en welonderscheiden ideeën kunnen sturen en met elkaar verbinden en dat het verstand niet zoals het lichaam aan toevalligheden is onderworpen.’

Het is in dit licht dat de in de tekst van de Verhandeling plotseling opduikende inzichten in de aard van de ‘reflexieve kennis’ een bijzondere betekenis krijgen. Dat plotseling opduiken gebeurt drie keer. De eerste keer in paragraaf 38 waarin hij stelt ‘…dat daaruit moge blijken dat de methode (waarnaar hij dus in dit project op zoek is) niets anders is dan reflexieve kennis, dat wil zeggen, een idee van een idee’.

Hij noemt het dan opnieuw  in paragraaf 70 en tenslotte, bijna aan het eind van de tekst, in paragraaf 105 nog een keer waar hij die reflexieve kennis karakteriseert als ‘….dit fundament dat onze gedachten moet sturen en niets anders is dan de kennis van wat de vorm van de waarheid uitmaakt.’ Twee paragrafen verder eindigt de tekst vrij abrupt met een aanzet om de eigenschappen van het verstand nu systematisch in kaart te brengen …. een poging die hij nooit heeft voltooid. Maar dat hoefde ook niet na de kennelijk intuitieve ervaring met het bestaan van reflexieve kennis waarover hij in de TIE verder geen uitleg geeft, maar wel – als het ware al praktiserend met deze methode – in de Ethica deel II stelling 21 (scholium) en meer uitgebreid in stelling 43 (scholium).

In mijn visie komt in deze stellingen de ware aard van zijn methode aan het licht. Reflexief wil zeggen dat er bij gedachtenvorming voortdurend wordt teruggekoppeld op eerdere gedachten en op reacties daarop van de auteur zelf en van de geestverwanten waarmee hij correspondeerde. Een wetenschappelijke aanpak in de filosofie.

 

Stelling 6. Het voorgaande overwegend lijkt de beste verklaring voor de samenhangende structuur en de actualiteit van de Ethica te zijn dat het de realisatie is van een zelforganiserend programma gebaseerd op reflexie, waarin de lezer als het ware wordt meegenomen en dat is gebaseerd op de drie kennissoorten, met name het intuitieve inzicht, en het gebruik daarvan als bevestiging van de stellingen. Dit resulteert in een terugkoppelende, cyclische, structuur van de opeenvolgende definities en stellingen waaraan het hele werk zijn dynamische en coherente karakter dankt.

 

Toelichting.

De formulering van de definities in de Ethica, reeds gesignaleerd door Nieuwentijt in 1720, en recent door de biofysicus Atlan10,  toont aan dat dit geen exacte vaststellingen zijn zoals bij Euclides, maar dat zij opgevat moeten worden als hypothesen in de moderne betekenis. Ze hebben immers vrijwel allemaal de vorm ‘ik versta onder …’ (‘intelligo’) of varianten daarvan en beroepen zich dus op het verstand, of beter de kennis, van de auteur. Omdat het hier gaat om de basisbouwstenen van de hele filosofie die dus (conform de definitie van definities in E1p8s3) de oorsprong moeten bevatten van alles wat hieruit later in de vorm van stellingen wordt afgeleid, kan dit alleen verwijzen naar de hoogste kenniscategoriën, de op de rede gebaseerde en de intuïtieve. Deze categoriën komen pas halverwege de Ethica in beeld, vanaf E2p40s2, een stelling waarnaar later in de Ethica ook vele keren wordt verwezen, en zij ontpoppen zich in deel 5 tot het hoogste doel om in het leven na te streven als aspect van de eeuwigheid en de verstandelijke liefde voor God. En het is deze kennis die volgens bovenstaande interpretatie terugkeert als basis voor de definities (lees: hypothesen) aan het begin van deel 1, waarmee de cyclus opnieuw aanvangt.

 

Dat deze cyclus met terugkoppeling van voortschrijdend inzicht bij het schrijven van de Ethica een dynamische rol heeft gespeeld, en zo wellicht ook kan zijn ontstaan, wordt gesuggereerd door het groeimodel dat Moreau en Steenbakkers in de toelichting bij de recente Franse vertaling (Spinoza Oeuvres IV, ‘Ethique’, 2020, p. 56 en 59) herkennen aan de hand van de vele inconsistenties en verwijzingsfouten in de oorspronkelijke teksten.

Al eerder is door Paty in ‘Spinoza and the Sciences’ (1986) gewezen op het een hiermee mogelijk corresponderend epistemologisch programma, dat is de ontwikkeling van voortschrijdende kennis op basis van het primaat van de rede, als structuurgever van de Ethica .

 

Een overeenkomstig cyclisch karakter van de Tractatus logico-philosophicus (TLP, 1918) van Wittgenstein is gepostuleerd en uitvoerig beargumenteerd door Aenishänslin12 in een vergelijking van dat werk met de Ethica. Interessant is dat hier de cyclische structuur niet alleen wordt herkend aan de formulering van de laatste stellingen (met uitzondering van de allerlaatste) die bijna letterlijk wordt gecontinueerd in de eerste, maar ook aan de ordening van de stellingen onderling zoals die tot uitdrukking komt in het hierarchische nummeringsysteem daarvan (uitgelegd door Wittgenstein zelf in een voetnoot bij de eerste pagina van de TLP). Een dergelijke continuiteit en ordening doet zich onmiskenbaar ook in de Ethica voor,  de zogenaamde ‘bewijzen’ van de stellingen kunnen dan worden opgevat als verklaringen over herkomst en orde, vergelijkbaar met het nummeringsysteem van Wittgenstein.

 

Samenvatting.

Ervaring, intuïtie, inductie, hypothesen, logische deductie en opnieuw ervaring, ze spelen volgens deze analyse allemaal een rol in de methode die Spinoza al schrijvend heeft ontwikkeld en die hij zelf heeft aangeduid met het begrip reflexie. Deze elementen zouden later in onderlinge samenhang de karakteristiek worden van de voor de natuurwetenschap zo belangrijke hypothetico-deductieve methode en dit doet vermoeden dat we in de Ethica misschien getuige zijn van de geboorte van een vroege versie daarvan (ongeveer gelijktijdig dus met die van Christiaan Huygens).

Maar daar hoort een belangrijke kanttekening bij. Het doelgebied van de natuurfilosofie van Spinoza was in zijn tijd nog grotendeels het domein van de metafysica en daarin hebben ervaring en intuïtie onvermijdelijk een speculatief karakter.

De actuele betekenis van de stellingen waarmee in de eerste drie delen van de Ethica een wereld- en mensbeeld wordt opgebouwd staat of valt daarom met de verificatie daarvan in een vergelijking met analoge inzichten die de experimentele natuurwetenschap inmiddels heeft opgeleverd. In dit licht kan het inspirerend zijn (maar ook misleidend, de praktijk zal het leren) om de Ethica te zien  als een cyclische opeenvolging van ideeën die door leerlingen en navolgers – ook door ons dus - steeds dichter bij voltooiing kan worden gebracht door de cyclus telkens opnieuw te doorlopen en met voortschrijdend inzicht te verbeteren zoals Spinoza dat ooit zelf moet hebben gedaan.

 

Referenties.

1. Bernard Nieuwentijt – ‘Gronden van Zekerheid’ (1720), electronische editie p. 300 e.v.

2. Bertrand Russell - ‘A History of Western Philosophy’, p. 572 (1945).

3. Vincent Icke – voordrachten, ondermeer tijdens de Spinozadag van de ASK in 2017.

4. Euclides -  ‘Elementa’ (ca 300 v.Chr.), vertaald als ‘Euclid’s Elements of   Geometry’- Richard 

    Fitzpatrick (internetsite met deze titel).

5. Francis Bacon - ‘Novum Organum’ (1620), vertaald en op internet onder de titel ‘Bacon, Novum

    Organum – History Hanover’.

6. René Descartes - ‘Discours de la Methode’, editie 1951 (oorspronkelijk 1637).

7. K.O. Meinsma – ‘Spinoza en zijn Kring’ p. 416 e.v. (1980).

8. Robert Misrahi - 100 mots sur l'Éthique de Spinoza’ (2005).

9. Spinoza – ‘Tractatus de intellectus emendatione’ (TIE, 1661), vertaling: ‘Verhandeling over

    de verbetering van het verstand’, Hist. Uitg. (2002)

10. Henri Atlan - ‘Cours de philosophie biologique et cognitiviste, Spinoza et la biologie

      actuelle’  (2018).

11. Henri Bergson - L'évolution créatrice (1907). Édition électronique (ePub, PDF) v.: 1,0 : Les 

      Échos du Maquis, 2013, p. 186.

12. Aenishänslin - Le Tractatus de Wittgenstein et l’Éthique de Spinoza (1993)

 

 

Versie 3, JB/2024/04